DE GENTSE BELFORTBEIAARD --- Geschiedenis
1. De eerste stadsklokken: 11de eeuw
De geschiedenis van de burgerlijke klokken in Gent begint
volgens historicus d'Oudegherst ten laatste in 1047, wanneer graaf Boudewijn V
aan de Gentse poorters het privilege verleende van de juridische klok
(1). Het was de klinkende erkenning van
een eigen rechtsmacht. Deze banklok (bannum betekent officiële
bekendmaking) hing van de 11de tot de 14de eeuw in de toren van de
Sint-Niklaaskerk, het eerste belfort van Gent waarin zich eveneens de werkklok
bevond.
2. Een klokkenspel van 10 klokjes
De Gulden Sporenslag betekende ook de val van de Leliaertsgezinde
schepenbank van Gent. De overwinnaars - de Klauwaerts - liggen aan de basis
van de bouw van het tweede en huidige belfort. Hun nieuwe stormklok "die
gheheeten es Roelant" werd in 1314 gegoten door Jan van Ludeke en Jan van
Roosbeke. In 1325, toen de bouw gevorderd was ter hoogte van de
luidklokkenkamer, verhuisde Roeland van de Sint-Niklaaskerk naar het belfort.
In 1376 werd de campanile voltooid en installeerden de gebroeders van Akerne
een houten speeltrommel. Daniël de Leenknecht, voorzitter van de Gentse
bronsgieters en reizend klokkengieter, was plausibel ook de gieter van deze
voorslag. Die bestond uit tien voorslagklokjes
(2). In 1442 kwam de
Sint-Pietersabdij in financiële problemen en verkocht abt Filips Conrault
I de 3 ton zware Bertholf (b°) aan de Gentse Schepenen als werkklok. Het
zelfde jaar maakten de torenwachters de overstap van de Sint-Niklaaskerk naar
het huidige belfort. In 1486 goot Simon Waghevens de justitieklok Filips.
Jacob Waghevens kreeg in 1543 de opdracht om de oude voorslag te hergieten
die "wesen sal van XIIII clockskens, en 2 semi toonen van goeder fyne stoffe,
sulcks als daer toebehoort, ende van clare ende perfecte toonen, wel
gheproportioneert, oom alerande liedekins daer ippe te spelene". Hij mocht de
klokkenspijs gebruiken van de oude klokken uit 1376 "omme dezelve daer inne te
voeghene". De klokken wogen samen 9.625 pond, en vormden twee diatonische
octaven met sib in elk octaaf. Ze werden in 1544 aangevuld tot 17 klokken.
Stadshorlogemeester Victor Nelis deed de versteek van de nieuwe speeltrommel.
In 1548 kocht de stad zijn versteekboek "inhaudende de jabulature van
diveersche liedekins in discante ende musike ghestelt omme te speelne up de
nieuwen voirslach". Dit boek is helaas verloren gegaan. Wel bezit het
stadsarchief de Gentse versteekboeken vanaf omstreeks 1600 tot vandaag.
3. De eerste beiaard en de Calvinisten
In 1552 installeerde Victor Nelis het eerste klavier m. m.
v. Christophe Ruckers (klavier- en orgelbouwer). Het bovenste octaaf kreeg
ook een fis, wat de beiaard op 18 klokken bracht. De stad "was vol
vreugden in alder manieren" wanneer op 1 mei 1553 de benoeming van de
beiaardier in voege ging en organist-beiaardier Jacob van Hoelbeke (Hoolbeke)
zijn eerste officiële bespeling gaf. Hij moest elke zon- en feestdag
spelen van 12 tot 13u.
In 1560 kwam de stad onder streng Calvinistisch regime, dat wou afrekenen
met het even absolutistisch katholiek regime van Karel V. De Calvinisten
hadden het echter niet voor de muziek, die de weg versperde naar God. Zelfs
psouterliedekens (contrafacten) konden niet op de beiaard, omdat ze
"seer
onstichteliyck en God betert, seer ghemeen waren, gemaect op lichtvaerdighe
voysen ende andere wulpscheden", aldus de Calvinistische Gentse griffier,
dichter en schilder Lucas D'Heere (3).
Bovendien hadden ze het helemaal niet begrepen op "Antichrist bellen",
die ze een "superstitieus en papistisch misbruik" vonden. De
"Pacificatie van Gent" van Willem van Oranje bracht geen
verandering in het vlijmscherp dictatoriaal beleid. Op korte tijd werd het
luidklokkenpatrimonium van de stad bijna gedecimeerd.
4. De "silveren eeuwe": de barokbeiaard, een nieuw elan en een
nieuw repertoire
De scheiding van de Nederlanden die in 1585 tot stand kwam, was ook
muzikaal hoorbaar. Om en bij de 30 000 Gentenaren, voornamelijk
Calvinisten, vertrokken tussen 1585 en 1587 naar het noorden, en met hen
verdween het liedrepertoire van de welstichtelijke (psalm)liedekens op de
voyse van Clément Marots Psalmen. In de Zuidelijke Nederlanden werd
"Den boeck vanden voorslahc van Ghendt" (1681) van campanoloog-organist
Phillipus Wyckaert (1620-1694) het muzikale spiegelbeeld van het vervolg van
de dogmatische strijd tussen protestanten en katholieken
(4). Liederen als
"Marten Luther is in d'Hell", Marialiederen, kerstliederen,
sacramentsliederen, Gregoriaans "om de ketters te bekeren" (Eysackers), en tal
van volksliedekens en luchtige dansen kenmerken het gedachtegoed van de
Contrareformatie. Wyckaert noteerde af en toe de mening van het publiek naast
zijn versteekpartituren, zoals "placuit multum, fuit grata" (het
behaagde velen, men vond het bevallig), "Dit is de Beste Pavane die
in desen Boeck ist" enz.
Jan Groignart breidde in 1618 de beiaard uit tot
19 klokken. In 1659-1660
ondergingen het bronzen stadsinstrument en het trommelspeelwerk een
metamorfose zonder voorgaande. Drie klokken Sint-Niklaaskerk door Pieter
Hemony. Het aantal klokken verdubbelde terwijl de chromatiek werd ingevoerd.
Eerst verving Jozef Bury het oude raderwerk door een slingeruurwerk. Op 8
maart 1659 plaatste Pieter Hemony gezwind zijn handtekening onder een contract
met de stad Gent om 32 klokken te gieten, eventueel nog drie bijkomende
klokjes tegen prijslijst "in sulcke perfectie datter hier te lande gheene
betere en sullen ghevonden worden". Uiteindelijk goot hij 37 klokken
(5). In
1660 kreeg hij de opdracht nog drie zware luidklokken bij te gieten die
moesten aansluiten op de beiaard. Daardoor kreeg de beiaard een
uitgestrektheid van 40 klokken, met een totaalgewicht van 59 458 pond.
Op 16 april 1660 besliste Hemony om Gents poorter te worden "omme te
ghenieten ende jouysseren de privilegien generalle an dese poort is". Op
nauwelijks vier jaar tijd goot hij ruim honderd klokken. Nydigheyd en
afjonstigheyd van Gentse
concurrenten zouden hem echter de das omdoen. Zijn belagers smeedden een
complot en lieten de basklokken afkeuren, zodat Pieter Hemony het onderspit
moest delven: hij werd nooit betaald voor een derde van de beiaardklokken en
drie vijfden van de basklokken (6).
5. De achttiende eeuw: klavecimbelmuziek op de beiaard
De beiaard werd in 1713 uitgebreid met een cis-1 klok
(herdenking Vrede van
Utrecht, Karel VI) gegoten door de Gentse gieter Jan Pauwels bij contract van
25 september 1713. Deze klok kreeg ook de functie van werkklok in opvolging
van de derde triomfante, Bertholf, die alleen nog verder fungeerde als
beiaardklok. In 1725 werd de a3-klok hergoten door Andreas vanden Gheyn. In
1749 verving Joris Dumery de c4-klok en goot hij de es1- klok tot
volmaeckinge van het clockspel. De beiaard bezat toen 42 klokken met
een gezamenlijk gewicht van ca. 30 ton.
Wyckaert had reeds gesteld dat het speelwerk
nootsaeckelijk moet spelen als
een clavecimbel. Gold dat niet des te meer voor het beiaardspel? Vooral 18de
eeuwse beiaardiers zagen hun klokkenspel wel eens als een reuzenklavecimbel en
de belangrijkste onder hen tekenden in op de modieuze klavecimbelliteratuur
van hun tijdgenoten. Bijvoorbeeld Mertyn, beiaardier van de Sint-Pietersabdij,
en Damman, beiaardier van de abdij van Baudelo, tekenden in op Six
Divertissements pour le Clavecin van F. J. de Trazegnies
(7). Pieter Le Blan (1711-1765) tekende
in op Le Deuxième livre de Clavecin van Dieudonné Raick
(kapelmeester van Sint-Baafs in Gent). Le Blan componeerde zes
klavecimbelsuites (Le Livre de Clavecin), was klavecinist, fagottist en werd
(tijdelijk) directeur van de Opera van Gent. Hij bouwde zelfs een kamerbeiaard
met kristallen klokjes waarvan hij zijn eerste concert aankondigde in de
Gazette van Gendt op 17 april 1763. Zijn opvolger Jozef Egidius De Lantsheer
die zich reeds gedurende "acht jaar had verdiept in de musique, clavecine,
orgel ende beijaertspel" heeft plausibel de Mozarts rondgeleid op het belfort
in 1765.
In 1789 brak de Brabantse Omwenteling uit. De Gentenaren
kozen de zijde van de Staten van Brabant en Clocke Roeland luidde tot verzet.
Het Oostenrijks bewind beschouwde dit als verraad en beschoot het belfort in
volle hevigheid. De tweede triomfante werd in het midden van haar flank
doorboord met een gat van 8 cm doorsnede. Vanuit dat gat loopt een scheur
over een lengte van ca. 40 cm recht naar boven en een van ca. 25 cm naar
beneden. Aan de binnenkant van de klok, precies aan de tegenovergestelde
zijde van het gat is een voorwerp afgeketst dat nog een gevaarlijker scheur
heeft veroorzaakt. Ze begint direct onder de schouder, heeft een lengte van
80 cm en eindigt net boven de slagring. Het gat staat reeds als
bezienswaardigheid vermeld in "Guide des Voyageurs" van 1831. Het is een
raadsel dat de klok niet gebarsten is. In 1982 werden de scheuren afgeboord
om niet verder door te lopen. Dat de doorboorde klok nog mooi en zuiver
uitklinkt, is te wijten aan een onwaarschijnlijk toeval: het gat bevindt zich
in de klok op een meetkundig juiste plaats waar alle horizontale en verticale
knopen samenkomen. Ze werd ooit terecht "een der seven wonderen van
Ghent" genoemd.
6. Belfort en beiaard overleefden de 19de eeuw
Andreas Lodewijk Van Aerschodt-vanden Gheyn verving in 1838
nog een bes3-klokje. In 1839 hing de stoel van de speeltrommel uit elkaar.
Gemeenteraadsleden oordeelden zelfs dat het 'nutteloze' belfort beter
afgebroken kon worden om de straat te verbreden voor het verkeer. Gelukkig
kwam het niet zover. In 1853 werd een nieuwe ijzeren klokkentoren gebouwd.
In 1855 kreeg stadsuurwerkmaker Charles Nolet de opdracht om de stoel van de
speeltrommel te hergieten. Daarop schreef Karel Miry - toondichter van de
Vlaamse Leeuw - in zijn brief van 30 maart 1855 aan het schepencollege: "J'ai
jugé, que le choix de ces airs (van het trommelspeelwerk), doit
être fondé sur les distinctions suivantes: ... que les airs
composés de compatriotes et qui excitent la nationalité et
l'amour de la patrie méritent une préférence
marquée". In zijn keuze verdedigde hij De Vlaemsche Leeuw op het
speelwerk met "Je me suis permis de porter ce chant sur la liste,
encouragé par l'accueil
favorable que cet oeuvre a obtenu de mes compatriotes et la Belgique
entière".
In 1860 goot Severinus Van Aerschodt een cis4. Ook in Gent
ging de industriële revolutie aan het beiaardspel niet voorbij.
Orgelbouwer Leo
Lovaert uit de Sint-Pietersnieuwstraat te Gent, vond de stap van het
pneumatisch orgel naar de pneumatische beiaard iets zoals het ei van Colombus.
Om zijn uitvinding op kleine klokjes te realiseren liet het stadsbestuur
Severinus Van Aerschodt zes klokjes bijgieten voor de beiaard van Baudelo, ter
vervanging van de klokjes die verhuisd waren naar de Opera. Stadsbeiaardier
Frans Reylof testte op 3 maart 1860 het systeem met de 18 klokjes uit, en
verwees het meteen naar de vuilnisbelt. In zijn brief van 31 augustus 1860
aan het Antwerpse stadsbestuur had de Antwerpse stadsbeiaardier Joannes
Volckerick echter lovende woorden voor Lovaerts systeem: "Par le nouveau
système de E. Lovaert ...on pourrait exécuter toutes sortes de
morçeaux de musique, et que la force musculaire du carillonneur n'y
serais plus en jeu" (8) maar de stad
zou voor het systeem Smulders kiezen.
7. Revaluatie van belfort en beiaard in de 20ste eeuw
In 1912 werd de ijzeren campanile verbouwd in zijn huidige
stenen vorm door architect Vaerwijck met openingen van nauwelijks 15% van het
muuroppervlak (vgl. Utrecht: 70%). Jef Denyn waarschuwde voor de akoestische
en muzikale gevolgen van een te gesloten toren in een brief aan het College
van Gent, maar de werken waren reeds gestart.
In 1913 breidde Omer Michaux de belfortbeiaard uit met een
octaaf. Het trommelspeelwerk, het beiaardklavier en 48 klokken werden
opgesteld in de Roelandkamer (derde verdieping) terwijl de vier basklokken
naar de vijfde verdieping verhuisden. De samenstelling van de beiaard bedroeg
in 1913: 37 Hemonyklokken, 1 Pauwels, 1 Dumery en 13 Michauxklokken. In 1930
werden de 13 Michauxklokken door Louis Meire uit de klokkenstoel gehaald en
aan het belfortmuseum geschonken. Op 28 december 1931 bestond de beiaard uit:
30 Hemony's waarvan 11 uit Baudelo van 1661, 1 Pauwels (Karel VI), 1 Dumery
van 1749, 2 vanden Gheyn uit het museum, 1 Meire uit Baudelo en 17 nieuwe
klokken (Hemony-imitaties), gegoten door Louis Meire (sic), in totaal 52
klokken.
Robert Dierick (1893-1966) die op dat moment beiaardier
was, bleef zoals zoveel collega's tijdens WOII de bespelingen verzorgen met
voorlopige schorsing als beiaardier tot gevolg. Toen hij enige tijd later in
ere werd hersteld, weigerde hij het belfort nog te betreden.
In 1948 verving Marcel Michiels de gebarsten g° van
Hemony, de bes3 van Andreas-Lodewijk Van Aerschodt en het volledige
discant-octaaf van Meire. Hij stelde zeven basklokken op in de
luidklokkenkamer (derde verdieping) en verhuisde 45 klokken naar de vijfde
verdieping. Het klavier en het trommelspeelwerk werden opgesteld in de
uurwerkkamer (vierde verdieping).
Tussen 1945 en 1964 werden de bespelingen verzorgd door
gastbeiaardiers, tot Ephrem Delmotte in maart 1964 na een bespeling de
bedenkelijke staat van het instrument meldde. Ook Staf Nees klaagde over de
onhandelbaarheid van het instrument en werd belast om een studie te verrichten
over de toestand van de beiaard en mogelijke verbeteringen. Na zijn dood werd
de expertise overgedragen aan zijn opvolger Piet van den Broek. De firma
Horacantus-Eijsbouts leverde op 28 januari 1966 een prijsofferte. Na
goedkeuring en toekenning van een Rijkstoelage van 60 % en een provinciaal
aandeel van 20 %, werden de klokken uit het belfort weggehaald op 27 en 28
december 1967 en naar Asten gevoerd. Ondertussen was vastgesteld dat er zich
scheuren voordeden in de muren van Belfort. Vermits deze constructieve
ingrepen met prioriteit dienden doorgevoerd te worden, werd de verdere
afwikkeling van het herstelplan voor de beiaard uitgesteld tot
beëindiging van de herstelwerken in 1979-80.
Ondertussen werden te Asten nog verschillende wijzigingen
aan de opdracht besproken. Zo motiveerde A. Lehr het voorstel om voor een
eikenhouten klokkenstoel te kiezen i.p.v. stoel in constructiestaal. Ook werd
beslist om alle basklokken, op Roeland na, in de beiaardstoel onder te
brengen.
Op 23 juni 1980 werd Jos D'hollander door het Gentse
schepencollege aangesteld als adviseur. Op 10 november werd het lastenboek
ingediend. Op 1 juli 1981 werd in de klokkengieterij een aanvang gemaakt met
de werkzaamheden. Om volledig aan te sluiten bij de Vlaamse beiaardtraditie
werd de oorspronkelijke dispositie g0- a0- b0- c1 aangesloten op het klavier
als bes0-c1-d1-es1, zodat de beiaard voortaan een kleine terts omlaag
transponeert. De klavierkamer werd tussen de klokken gemonteerd. Dit alles
ging gepaard met de hergieting van het discantregister in Hemonyprofiel
(c3-c5) en de toevoeging van cis5. De klokken werden herstemd in de toen pas
herontdekte middentoonstemming van Hemony door dr. André Lehr, omwille
van de transpositie van c1 naar a0. Concreet betekende dit een herstemming
van elke es tot dis (klaviertoon fis), f tot eis (klaviertoon gis) en bes tot
ais (klaviertoon cis), plus het ontzweven van klokken die in dat opzicht
zouden storen. De klepels en hamers werden vervangen door mangaanmessing
klepelbollen en hamers.
In 1993 werd het laatste en kleinste klokje toegevoegd door
Eijsbouts, d5 (klaviertoon f5).
Voetnoten
(1) De Potter Fr. Gent van den oudsten
tijd tot op heden, Gent, 1883, Deel I. p. 59, en Annales de Flandre, I, XXXIXe
œ, p. 232. In de wachttoren van de Sint-Niklaaskerk werden tot in 1176 ook de
privileges bewaard. Cf. Van de Walle Roeland, Inleiding op Het belfort,
symbool van Gent, in De Gentenaars en hun belfort, Gent 1985, p.
10.
terug naar hoofdtekst
(2) Hollebosch-Van Reck Y. Koper en
brons, in Gent, duizend jaar kunst en cultuur, Deel III, Gent 1975,
pag. 332.
terug naar hoofdtekst
(3) Thijsse-Schildt B., De
Renaissance, in Zeven eeuwen Nederlandse muziek, Rijswijk, 1949,
pag. 82.
terug naar hoofdtekst
(4) Uit een enquête die we voerden in
1994 over 85 beiaardsteden en -gemeenten in de Noordelijke en Zuidelijke
Nederlanden, bleek het verschil van repertoire nog steeds hoorbaar, heel
bijzonder op dat van de speelwerken. D'hollander Jos, Voor het lied van de
toren open uw oren, in Muziek en maatschappij, Adem, Leuven 1994, nummer
1, pag. 32.
terug naar hoofdtekst
(5) Van Doorne Geert en D'hollander
Jos, Meester Peeter Hemonij, Clockgieter van Suijtphen, in Stad Gent,
Werken aan de beiaard, Gent, 1981, pag. 5.
terug naar hoofdtekst
(6) We verwijzen naar
"VAN KLOK TOT BEIAARD - MET CLOCKE ROELAND IN DE
HOOFDROL" dat in het najaar 2003 verschenen is.
terug naar hoofdtekst
(7) Huybens Gilbert, Organisten in
de Zuidelijke Nederlanden tijdens de tweede helft van de 18de eeuw, in
Orgelkunst, XXI, nr. 4, december, Leuven 1998, pag. 156-182.
terug naar hoofdtekst
(8) Verheyden Prosper, Het
pneumatisch klavier van Lovaert, in Jaarverslag en
Mededelingen 1925-1926 va, de Beiaardschool te Mechelen, pag. 34 e.v.
terug naar hoofdtekst
|